Het Decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, artikel 77.
Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, Art. 1.
Systeem aanvullende financiële hulp
Artikel 1 van de OCMW wet geeft aan dat de OCMW’s de maatschappelijke dienstverlening moeten verzekeren zodat iedereen een leven kan leiden in menselijke waardigheid. In deze optiek heeft het OCMW een discretionaire bevoegdheid om beleid te ontwikkelen om dit doel te bereiken. Eén van de beleidsinstrumenten hiertoe is het voorzien van financiële hulp en ondersteuning. Naast de toekenning van het leefloon of equivalent leefloon, kunnen OCMW’s/gemeentes extra financiële tussenkomsten voorzien met eigen middelen.
Voor veel gezinnen in armoede volstaan het leefloon of andere uitkeringen niet om de minimale leefkosten te dekken. Ook een aantal werkenden met zeer laag inkomen kunnen niet in hun basisbehoeften voorzien. Daarom is door OCMW Gent sinds 2016 een systeem van aanvullende financiële hulpverlening opgezet, dat op een rechtvaardige manier extra ondersteuning wil bieden aan wie dit het meest nodig heeft. Het doel is om het inkomen van mensen in armoede dichter bij de armoedegrens te brengen, waarbij een financiële stimulans tot activering behouden blijft. Dit systeem werd door de toenmalige Raad voor Maatschappelijk Welzijn in 2015 unaniem goedgekeurd door alle politieke partijen. Het berust op de verhouding tussen 3 bedragen, die voor iedere gezinssituatie apart berekend wordt:
Als het gezinsinkomen lager ligt dan zowel het referentiebudget als de kritische grens, wordt aanvullende financiële hulp toegekend tot de laagste begrenzing: ofwel tot de kritische grens ofwel tot het referentiebudget. Zo kan er nooit AFH gegeven worden boven het referentiebudget, noch boven de kritische grens waardoor er steeds een loonspanning behouden blijft.
Huidige situatie
We stellen vast dat, ondanks het feit dat de armoede niet vermindert:
Heel wat maatschappelijke veranderingen hebben impact op het systeem:
Enerzijds zijn er indexaties en welvaartsaanpassingen van het leefloon doorgevoerd. Het GGMMI daarentegen - en dus onze kritische grens - steeg minder, en minder snel. Daardoor komt het leefloon steeds dichter bij de kritische grens te liggen, met minder en lagere AFH-uitbetalingen tot gevolg. Deze kritische grens ligt echter kunstmatig laag: in geen enkele sector wordt dit GGMMI gehanteerd als minimum: zelfs in de laagstbetaalde jobs, waar het GGMMI als maandloon wordt gehanteerd, wordt daar bovenop een eindejaarspremie of 13de maand, dubbel vakantiegeld en bepaalde extra’s (bv. maaltijd- en ecocheques) uitbetaald. We berekenden dat de werkelijke spanningsvelden tegenover het laagst mogelijke inkomen hierdoor op 1/1/23 eigenlijk 42/31/12% zijn i.p.v. de door de OCMW-raad goedgekeurde 35/25/7%. We hanteren in de praktijk dus grotere spanningsvelden ten aanzien van het laagste werkelijke loon dan waar er politieke consensus over is.
Anderzijds zijn er een aantal snelle en zeer hoge prijsstijgingen geweest, waardoor meer mensen hun rekeningen niet meer kunnen betalen, met een stijging van het aantal steunaanvragen tot gevolg. De woonkost is daarin een belangrijke factor: de huurprijzen zijn sinds 2015 met meer dan 25% gestegen. De aftopping van de woonkost is in ons systeem echter onveranderd gebleven.
Aanpassingen systeem aanvullende financiële hulp
We stellen daarom volgende aanpassingen voor:
1) Andere berekeningsbasis voor kritische grens dan het GGMMI
We behouden daarbij de basisvisie: we geven mensen extra steun tot maximaal het referentiebudget (de individueel berekende armoedegrens), behalve indien we hierdoor te dicht in de buurt van het minimumloon komen, dat men kan verkrijgen uit werk. De in 2015 afgesproken basisprincipes blijven daarbij dezelfde:
Voor bijsturing van de kritische grens stellen we voor het gemiddelde maandloon te hanteren van een doelgroepwerknemer zonder enige anciënniteit in de sector van de maatwerkbedrijven, volgens de voorwaarden van paritair comité 327.01 – “Beschutte en sociale werkplaatsen maatwerkbedrijven (Vlaanderen)”. Dit is de derde sector waar Art. 60’ers naar doorstromen, na de lokale overheid en de uitzendsector. Het is de sector met het allerlaagste loon op de arbeidsmarkt. Met gemiddeld maandloon bedoelen we: netto (jaarloon + vakantiegeld + eindejaarspremie)/12.
Dit komt voor alle gezinstypes overeen met een verhoging van ongeveer 10% van het nettoloon of 20% van het brutoloon in vergelijking met de huidige praktijk o.b.v. het GGMMI. Daarop blijven we dan de spanningsvelden toepassen die vandaag gelden, in combinatie met alle andere berekeningen (afhouding sociale voordelen, toevoeging groeipakket).
Net zoals nu zal deze kritische grens mee evolueren met toekomstige indexaties.
2) Geactualiseerde aftopping van de woonkost in het referentiebudget
In 38% van de sociale dossiers wordt momenteel de huishuur afgetopt bij berekening van hun referentiebudget en kans op AFH. Bij ongewijzigd beleid zou in simulatie dit kunnen stijgen tot 47%.
De maxima die bij de invoering van het AFH-systeem werden voorgesteld, waren “identiek aan de maximale huurbedragen waarop de interne reglementering voor het verlenen van een borg op geblokkeerde rekening is gebaseerd”. Er is toen ook beslist om “bij een eventuele toekomstige herziening van de bedragen van de borg, ook de maximaal in te brengen huurprijzen voor de berekening van de referentiebudgetten op eenzelfde wijze te laten evolueren”. Deze bedragen zijn op hun beurt gebaseerd op de (intussen gewijzigde) Vlaamse regelgeving over de huurwaarborglening, waarin maxima worden vastgelegd die rekening houden met gezinsgrootte en met hogere huurprijzen in de Vlaamse centrumsteden en de grootstedelijke gebieden, waaronder Gent. Deze maximumbedragen voor de huurwaarborglening worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari, o.b.v. de gezondheidsindex van oktober. We stellen dus voor om deze objectieve en duurzame norm voortaan consequent toe te passen, met afgeronde bedragen. We stellen tegelijk voor om voor het referentiebudget drie maxima hanteren in plaats van twee, wat toelaat rekening te houden met de nood aan een grotere woning voor gezinnen met meer kinderen.
We stellen dus voor de aftopping van de woonkost als volgt toe te passen:
| 01/01/2016 - 30/09/2023 | 1/10/2023 - 31/12/2023 |
alleenstaanden en koppels | 515 | 799 |
1 kind <18 jr | 645 | 899 |
2 of meer kinderen <18 jr | 999 |
Vanaf 1 januari 2024 evolueert deze aftopping dan mee met de maximumbedragen voor de huurwaarborglening.
Door deze aanpak zou nog 9% van de huidige sociale dossiers afgetopt worden bij berekening van AFH.
Het merendeel van onze cliënten heeft echter een relatief lage huurprijs: het is dus niet door de aftopping veel hoger te leggen dat iedereen plots AFH zal krijgen. Veel cliënten in sociale woningen hebben een lage woonkost, waardoor hun referentiebudget onder de voorgestelde nieuwe kritische grens blijft.
Verwachte effecten van de bijsturing systeem aanvullende financiële hulp
We verwachten door deze bijsturingen:
Keurt goed de aanpassing van de berekeningsbasis voor het bepalen van de kritische grens vanaf 1 oktober 2023, waarbij het basisbedrag afgestemd wordt op de minimumlonen volgens paritair comité 327.01 - "Beschutte en sociale werkplaatsen maatwerkbedrijven (Vlaanderen)".
Keurt goed de verhoging van de maximaal in aanmerking genomen huurprijs bij de berekening van het referentiebudget, als volgt:
gezinssituatie | grensbedrag 1/10/23-31/12/23 |
---|---|
alleenstaanden en koppels | 799 |
1 kind <18 jaar | 899 |
2 of meer kinderen <18 jaar | 999 |
Keurt goed dat de grensbedragen voor de huurprijs vanaf 1 januari 2024 mee evolueren met de Vlaamse grensbedragen voor de huurwaarborglening.