Het Decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, artikel 77.
Het Decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, artikel 2.
In zitting van 26 mei 2021 keurde de raad voor maatschappelijk welzijn een nieuwe versie goed van het kader rond de beleggingen en financieringen van Stad en OCMW Gent.
Voor wat betreft de beleggingen van pensioenreserves gelden op vandaag onder andere volgende financiële criteria en duurzaamheidscriteria:
2.3.1. De pensioenreserves worden verdeeld in een beheer in Tak 21 en een beheer in Tak 23. Maximaal 33% wordt belegd in het gedeelte Tak 23.
2.3.4.2. een specifieke sectoruitsluiting omwille van het fossielvrije beleid:
Bedrijven met fossiele brandstofreserves;
bedrijven die zoeken naar kolen, olie en gas of ze boven halen, behandelen, raffineren of vervoeren;
bedrijven die investeren in ‘utilities’ die fossiele brandstoffen gebruiken om elektriciteit te produceren
worden uitgesloten, zelfs indien ze groene obligaties uitgeven.
Er wordt voorgesteld om volgende aanpassingen aan te brengen aan deze criteria:
Voor wat betreft criterium 2.3.1. wordt de invulling van het gedeelte Tak 23 geschrapt en als volgt vervangen: "De juiste verdeling over Tak 21 en Tak 23 wordt door het college van burgemeester en schepenen en vast bureau op voorstel van het financieel comité goedgekeurd
Aan criterium 2.3.4.2. wordt volgende uitzonderingsregel toegevoegd: “Deze specifieke sectoruitsluiting geldt niet voor de netbeheerders in de sector van de nutsvoorzieningen, behalve voor netbeheerders die zelf energie produceren door middel van fossiele brandstoffen en/of rechtstreeks participeren in de hierboven opgesomde uitgesloten bedrijven.”
Voor wat betreft de financieringen gelden op vandaag onder andere volgende beslissingscriteria en limieten, waarbij voor de invulling van de limieten het college en vast bureau bevoegd zijn:
4.2.3. De ‘duration’ of gewogen gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille moet voldoen aan de criteria dewelke door het college worden goedgekeurd. De na te streven ‘duration’ wordt bepaald i.f.v. de hoogte van de 10-jaars-IRS-rente en het verschil (of spread) tussen deze rente en de 2-jaars-IRS-rente.
4.2.4. Bij het beheer van de schuldportefeuille moet rekening gehouden worden met de juiste mix van leningen met een vlottende rente en leningen met een vaste rente. Voor de eerste categorie ligt de rente vast voor maximaal één jaar. Voor de tweede categorie ligt de rente vast voor langer dan één jaar. De juiste verhouding tussen deze twee soorten leningen door het college wordt goedgekeurd en afhangt net zoals de ‘duration’ van de hoogte van de 10-jaars-IRS-rente én het verschil (of spread) tussen deze rente en de 2-jaars-IRS-rente.
4.3.3. De ratio schulden met vaste rente t.o.v. de totale schuldportefeuille.
4.3.4. De ‘duration’ van de totale schuldportefeuille.
4.3.5. Het maximum totaal uitstaand notioneel bedrag aan derivaten per financiële instelling. Deze is een vijfvoud van de limiet maximum totaal uitstaand nominaal bedrag aan beleggingen per financiële instelling.
4.3.6. Het maximum percentage van bankleningen die een renteaanpassing krijgen in een bepaald kwartaal.
4.3.7. Het maximum percentage alternatieve schuld (= ‘bullet’-financiering via de geld -en kapitaalmarkt) t.o.v. de totale schuldportefeuille.
Ter optimalisatie van het renterisicobeheer en ten behoeve van een meer pragmatische methodiek voor de bepaling van de ‘duration’ en verhouding vast/variabel worden volgende essentiële aanpassingen aan het financieringskader voorgesteld onder de rubrieken beslissingscriteria (4.2) en limieten (4.3):
4.2.3. Bij het beheer van de schuldportefeuille moet rekening gehouden worden met een minimaal na te streven ‘duration’ of gewogen gemiddelde looptijd.
4.2.4. Bij het beheer van de schuldportefeuille moet rekening gehouden worden met de juiste mix van variabele leningen (herzienbare rentevoet) en vaste leningen (rentevoet vast tot eindvervaldag).
De voor de nieuw op te nemen leningen na te streven verdeling tussen deze soorten leningen wordt bepaald in functie van de rentevoet waartegen de leningen kunnen worden opgenomen.
4.2.6. Bij het beheer van de schuldportefeuille mogen er geen grote concentraties voorkomen van leningen die een renteherziening krijgen.
4.3.3. De minimale ‘duration’ van de totale schuldportefeuille.
4.3.4. De verdeling tussen variabele en vaste leningen voor nieuwe leningen.
4.3.5. Het maximum totaal uitstaand notioneel bedrag aan derivaten per financiële instelling.
4.3.6. Het maximum percentage van leningen die een renteaanpassing krijgen in een bepaald kwartaal respectievelijk jaar.
4.3.7. Het maximum percentage 'bullet'-financiering (via gelijk welk type van financiering).
De hoogte van de limieten wordt door het college respectievelijk vast bureau op voorstel van het rentecomité goedgekeurd.
Keurt goed het kader rond de beleggingen en financieringen van Stad en OCMW Gent (versie 2025), zoals in bijlage gevoegd.